|
Bang voor morgen
Opstel c.a. 1994
Twee figuurtjes liepen over het strand, de armen om elkaar heen geslagen. Het was prachtig om hen heen: de schemering viel en de lucht leek een schilderij gemaakt van allerlei tinten paars, blauw en rood. De zee was kalm, hij ruiste tevreden. De voeten van het paartje sloften door het zand dat nog warm was van de zonnestralen die er heel de dag op geschenen hadden. Een vogel vloog door de lucht, ze stopten om er naar te kijken. Terwijl ze zo stonden leek het wel of de wereld om hen heen niet bestond. Alsof alles weggevaagd was. Alle angst en pijn. Alleen zij bestonden nog. Het gaf hen zo’n vredig gevoel dat ze wensten dat het zo voor altijd kon zijn. Altijd.
Ze gingen zitten op het zachte zand. De koele wind blies door hun haar en over hun gezichten. Ze keken naar de zee, ze keken naar de lucht en ze keken naar elkaar. Ze hielden van elkaar. Ze hielden zo veel van elkaar dat het soms gewoon pijn deed. Het meisje leunde tegen de jongen aan, langzaam vielen haar ogen dicht. Hij keek naar haar, streelde haar mooie gezicht, kuste haar dichte ogen. Zijn gedachten dwaalden weg naar het moment waarop hij haar voor het eerst gezien had. Ze liep over het strand en plotseling nam de wind haar hoedje mee. Ze holde er achteraan, maar kon het niet te pakken krijgen. Opeens ging de wind liggen en het hoedje dwarrelde naar beneden vlak voor zijn voeten. Hij raapte het hoedje op en stak het haar toe. Hij wist nog goed dat ze het niet had durven aanpakken. Pas toen hij erop aandrong pakte ze het ding. Ze hadden een tijdje tegenover elkaar gestaan zonder wat te zeggen, maar uiteindelijk was er toch wat moois gegroeid uit die ontmoeting.
Maanden waren voorbij gegaan. Langzaam maar zeker waren ze steeds meer onafscheidelijk geworden. Hun liefde was gegroeid en groeide nog steeds. Ze waren er van overtuigd dat niets of niemand ooit tussen hen beiden in zou kunnen komen. Hun liefde brandde als een eeuwig vuur diep in hun hart en ziel. Niemand, helemaal niemand zou dat lichtje ooit uit kunnen blazen. Nooit!
Maar pas geleden was er wat gebeurd. Zittend aan het strand met het meisje tegen hem aan kon hij niets anders dan denken aan hetgeen als een donkere onweerswolk boven de horizon van hun toekomst hing. Het was op een middag geweest. Ze hadden samen op haar kamer gezeten. En ze had het hem verteld. Hij had geluisterd, hij was geschrokken en ze hadden samen gehuild. Ook hadden ze samen een lang gesprek gevoerd. Ze waren het erover eens dat ze samen zouden vechten, dat ze elkaar zouden steunen en dat ze elkaar nooit, maar dan ook nooit, alleen zouden laten.
Hij keek naar het slapende gezichtje op zijn been. Eens was ze zo mooi geweest als de zon, de maan en de sterren bij elkaar. Nu was haar huid bleek en haar wangen waren ingezakt. Hij vond haar nog steeds mooi, ze was het prachtigste schepsel dat ooit gecreëerd was, maar toch was het al goed te zien dat ze ziek was.
Weer vlogen zijn gedachten terug naar die middag op haar kamer. De middag die hem deed beseffen dat de vlam van hun liefde waarschijnlijk eerder zou doven dan zij ooit gedacht hadden. Tegen elkaar aan gekropen vertelde ze hem dat ze een vriendje had gehad. Een paar jaar daarvoor. Ze waren jong geweest en niet-wetend, misschien ook dom. Ze hadden onveilig gevreeën en daarom had ze nu aids.
Hij was heel erg geschrokken, maar nu was hij alleen nog maar verdrietig. En boos. Waarom zij! Ze had toch niets verkeerd gedaan! Ze was wat dom geweest, maar daarom hoefde ze toch geen aids te krijgen!
Hij keek weer naar haar en zag dat ze vredig sliep. Haar ademhaling was nauwelijks merkbaar. Altijd als hij haar zo zag kreeg hij de neiging haar wakker te schudden om te kijken of ze nog leefde. Elke keer was hij doodsbenauwd dat haar ogen gesloten zouden blijven en dat ze hem niet meer toe zou lachen. Elke dag kwam het moment waarop haar kaarsje uit zou gaan dichterbij. Hij dacht niet meer aan de toekomst. Morgen was angstig genoeg
Gegeven: 'Bang voor morgen'
Beoordelign: 9
|